Polder van wereldformaat

Droogmakerij de Beemster in Noord-Holland is een schoolvoorbeeld van hoe Nederlanders grote delen van hun land hebben drooggelegd. Deze zeventiende-eeuwse droogmakerij is opgezet om het bedreigende binnenwater De Beemster om te zetten in vruchtbare en winstgevende landbouwgrond. Om het woeste meer kwam een stevige dijk van 42 kilometer lang en daar omheen werd een ringvaart gegraven. Vervolgens begonnen 43 windmolens met het leegpompen van het meer. In 1612 viel De Beemster droog en kon de inrichting van de polder beginnen. Er werden wegen aangelegd, wegsloten en kavelsloten gegraven en boerderijen gebouwd. Dat alles gebeurde volgens een ordelijk en strak geometrisch patroon. Aan deze rationele verkaveling en inrichting heeft De Beemster zijn roem te danken. Droogmakerij de Beemster is sinds 1999 werelderfgoed.

 

Voorraadkamer van de stad

Evenals de aanleg van de grachtengordel was De Beemster een megaproject waarmee enorme investeringen gemoeid waren. Er was echter een belangrijk verschil: bij de aanleg van de grachtengordel droeg het stadsbestuur in eerste instantie het risico van de hoge kosten voor het opkopen van de grond en het graven van de grachten. Het geld voor de inpoldering van het Beemstermeer daarentegen, was in zijn geheel afkomstig van particulieren. Een groep draagkrachtige Amsterdamse kooplieden richtten de Beemster Compagnie op. Drijvende kracht achter dit particulier initiatief waren de van origine Antwerpse broers Dirck en Hendrick van Oss.). De gebroeders hadden hun fortuin vergaard met gedurfde handelsactiviteiten op de Levant (gebied ten oosten van de Middellandse Zee), Rusland en het Verre Oosten. Dircks zoektocht naar nieuwe markten bracht hem ertoe om in 1602 een van de medeoprichters en grootaandeelhouder van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) te worden. Dit leverde hem in de jaren daarna flinke winsten op. Als ware durf-kapitalisten gingen Van Oss en zijn broer op zoek naar nieuwe investeringsmogelijkheden. In onze tijd hadden de broers Van Oss ongetwijfeld geld gestoken in de ontwikkeling van het internet, destijds was de landaanwinning van De Beemster een niet minder hachelijk avontuur.

Al snel bleek de grond van De Beemster erg vruchtbaar en koeien hadden het uitstekend naar hun zin op het malse Beemstergras. Door de goede opbrengsten was De Beemster een belangrijke schakel in de voedselvoorziening van het snel groeiende Amsterdam. De voedselprijzen stegen mee met de bevolkingsaanwas, waardoor agrarische grond een stuk meer opbracht dan voorheen. De verkoop van grond in De Beemster bleek uiterst lucratief en binnen enkele jaren hadden de investeerders hun geld al ruimschoots terugverdiend. Niet zonder overdrijving gold De Beemster in de Gouden Eeuw als de “voorraadkamer van Amsterdam”.

 

Achtertuin van de stad

Een aantal leden van de Beemster Compagnie had eveneens een dikke vinger in de pap bij de totstandkoming van de grachtengordel, die een jaar na het droogmalen van De Beemster zou beginnen. Niet toevallig zou Lucas Sinck hebben gewerkt aan het ontwerp van de Grachtengordel. Beiden plannen blonken uit in regelmaat, harmonie en efficiëntie. Het rechthoek domineerde zowel het stratenplan van de grachtengordel als de droogmakerij. De makers van De Beemster zagen de droogmakerij niet alleen als een nuttig productielandschap, maar ook als een oord om te ontspannen, als achtertuin van hun stadse leven. Als in de zomer de stank van de vieze grachten niet meer te harden was, trokken de rijke kooplieden naar hun landhuizen, waarvan een aantal in De Beemster was gelegen. Door de goede bereikbaarheid over water en land was men binnen een paar uur in de aangename buitenlucht. Door deze dubbelfunctie besteedde men extra aandacht aan de inrichting van het landschap. Bomenrijen werden geplant langs de rechte wegen en stolpboerderijen kregen fraaie voorgevels.

De zogenaamde buitenplaatsen kregen statige oprijlanen, compleet met fraai aangelegde tuinen, vijvers en boomgaarden. Rond het midden van de zeventiende eeuw telde De Beemster zo’n 50 buitenplaatsen, waarvan de meeste door Amsterdammers waren neergezet. Het zomerse verblijf in De Beemster had dan ook veel gemeen met het wonen in Amsterdam. De rijke koopmanfamilies gingen bij elkaar op bezoek in hun buitenplaatsen zoals zij dat gewend waren te doen als goede buren op de gracht. De landhuizen van de rijke kooplieden leken in vorm en inrichting op de statige grachtenpanden waarin zij in de stad woonden. Veel buitenplaatsen waren dan ook door dezelfde architecten ontworpen als de ‘stadspaleizen’ aan de grachten. En andersom werden grachtenpanden ook gezien als buitenhuizen in de stad, met een ruime tuin. De grachten werden zelfs beplant met bomen, een unicum in een tijd waarin stadsparken en openbaar groen nog niet bestonden. Zoals de grachtengordel door zijn schaal, regelmaat en architectuur een bezienswaardigheid werd, zo bewonderde men ook het nieuwe woon- en werklandschap van De Beemster. Beide gebieden waren aangelegd “tot nut”, “tot cieraet” en “tot profijt” van Amsterdam en haar inwoners.

Zo op het oog lijken de drie Werelderfgoederen in en rondom Amsterdam heel verschillend van elkaar. Toch hebben zij veel gemeen. Wie de drie UNESCO Werelderfgoederen in de regio Amsterdam bezoekt, ontdekt de bouwstenen van Nederland. Of men nu fietst door een oneindige bomenlaan in De Beemster, een rondvaart over de Amsterdamse grachten maakt of door de open, groene schootsvelden van de Stelling van Amsterdam wandelt, steeds beleef je hetzelfde, grote verhaal: hoe Hollanders door de eeuwen heen in staat zijn geweest om het water en de natuurlijke omgeving naar hun hand te zetten. Erfgoed van wereldformaat.

 

Meer weten? 
 
 
Bezoekerscentrum Beemster

Middenweg 185
1462 HJ Middenbeemster
www.bezoekerscentrumbeemster.nl